Woordenschat: Waarom is het zo belangrijk?

In mijn vorige blog lazen we wat woordenschat precies is. Ik beschreef ook al kort dat voldoende woordenschat essentieel is om instructie te kunnen volgen en lesstof te kunnen begrijpen op school. In deze blog ga ik hier dieper op in, en geef ik antwoord op de vraag: Waarom is woordenschat zo belangrijk?

Woordenschat en schoolsucces

Als je kijkt naar de taalontwikkeling van jonge kinderen, zie je dat het ontzettend snel en als vanzelf lijkt te gaan. Je hebt vast wel eens iemand horen zeggen ‘kinderen zijn sponzen, ze nemen alles op!’ of ‘Pas op wat je zegt, want hij herhaalt alles!’

Het klopt inderdaad dat kinderen heel snel heel veel woorden kunnen leren. Als ze thuis veel lezen, luisteren, praten, zingen en spelletjes spelen hebben ze duidelijk voordeel van de taalrijke omgeving waarin ze opgroeien. Maar niet iedereen groeit onder deze gunstige omstandigheden op, en we zien dan ook grote verschillen tussen kinderen als ze eenmaal op school komen. Kinderen uit families met lagere sociaal economische status presteren vaak minder goed op school dan hun klasgenoten uit hoger opgeleide milieus1. Die verschillen worden niet vanzelf opgelost wanneer kinderen naar school gaan.

Sterker nog, onderzoek van Vermeer (2005)2 laat zien dat het gat alleen maar groter wordt. Kinderen met een grote woordenschat kunnen immers actiever meedenken en -praten in de klas en ontwikkelen zo sneller hun kennis én woordenschat. Het tegenovergestelde is ook waar: kinderen met een lage woordenschat begrijpen minder van wat de leerkracht vertelt; ze maken minder leerwinst en leren ook minder makkelijk nieuwe woorden bij. Het is duidelijk dat woordenschat een bepalende factor is in de schoolloopbaan van kinderen, op gebied van leren, maar zeker ook op sociaal vlak.

Woordenschat en sociaal emotionele ontwikkeling

Stel je eens voor, spelletjes middag in de klas: twee kinderen delen een bak met LEGO. Ze verzamelen blokjes die ze willen gebruiken voor hun bouwwerk op hun tafel. Dan pakt één van de twee kinderen een blokje van de ander af. Die accepteert dat natuurlijk niet en probeert het blokje uit de handen van zijn klasgenoot te trekken. Er ontstaat ruzie en nu wordt er niet alleen aan het blokje getrokken maar ook aan elkaar…

Aan een andere tafel deelt een groepje kinderen een bak kleurpotloden. Ook hier verzamelen kinderen kleurtjes die ze willen gebruiken op hun tafel. Een van de kinderen vraagt aan zijn maatje: ‘mag ik die geel?’, waarop het maatje antwoordt: ‘ja, even wachten ik ben bijna klaar.’ Hij kleurt nog wat en geeft het potlood aan zijn klasgenoot.

Herkenbaar? Vast wel. Dit is natuurlijk wel heel zwart-wit omschreven; maar het illustreert wel mooi wat een verschil taal maakt! De kinderen met de kleurtjes begrijpen elkaar, dankzij taal. De kinderen met LEGO praten níet met elkaar en er ontstaat conflict. 

In mijn nieuwkomersgroep merk ik ook dat kinderen die nieuw starten op school regelmatig in situaties zoals het eerste scenario verzeild raken. Logisch ook, ze hébben simpelweg nog geen gedeelde taal met klasgenoten om dingen te overleggen of uit te praten. Mijn oplossing is om ze zo snel mogelijk stukjes essentiële taal te geven, in de vorm van standaardzinnen zoals ‘mag ik…?’ of ‘stop! ik vind het niet leuk’.

Ik ben niet de enige die dit opmerkt. Ook uit onderzoek blijkt dat er verbanden bestaan tussen taalvaardigheid en sociale vaardigheden:

Die laatste klinkt misschien verrassend, maar is toch ook logisch als je je bedenkt dat taalvaardige kinderen meer interacties kunnen aangaan met klasgenoten, en daardoor meer kansen krijgen om hun woordenschat incidenteel te vergroten. Woordenschat is essentieel om te kunnen lezen; je moet immers woorden kennen om een tekst te kunnen lezen. 

Woordenschat en leren lezen

Goossens en Vermeer (2009)6 deden onderzoek naar hoevéél woorden je moet kennen om de tekst daadwerkelijk te kunnen begrijpen. Het onderzoek is uitgevoerd met 175 leerlingen uit groep 6. De leerlingen lazen een aantal teksten met verschillende moeilijkheidsgraad. Na het lezen beantwoordden de kinderen vragen over de tekst. Er werd ook gevraagd naar hun begrip van onbekende woorden in de tekst. Conclusie: hoe meer lastige woorden in de tekst, hoe minder de kinderen er van begrepen en hoe minder nieuwe woorden ze er uit konden leren. Kinderen met een grotere woordenschat presteerden beter dan kinderen met een beperkte woordenschat. 

Om terug te komen op de eerste vraag: Hoeveel woorden moet je kennen om de tekst te kunnen begrijpen? Goossens en Vermeer stellen dat de optimale tekstdekking minstens 88.7% is. Bij dit percentage konden kinderen in het onderzoek meer dan de helft van de vragen over de tekst correct beantwoorden, en konden ze minstens 1 op de 5 nieuwe woorden uit de tekst leren. 

Er is echter ook kritiek op dit soort onderzoeken naar tekstdekking, want verschillende onderzoeken laten verschillende percentages zien (hoewel ze allemaal wel rond de 90% uitkomen). Ook is de term ‘onbekend woord’ nogal subjectief. Denk aan mijn vorige blog post over het label kennen maar het concept niet, of andersom. Wat als een leerling aangeeft een woord te kennen, maar een fout beeld heeft van het concept? Bovendien worden niet alle onderzoeken uitgevoerd met dezelfde tekst soorten. Kun je de resultaten dan wel vergelijken? 

Natuurlijk is het goed kritisch te kijken naar dit soort onderzoeken, maar het betekent volgens mij niet dat we ze dan maar in de prullenbak kunnen gooien. Het staat namelijk wel als een paal boven water dat:

  • kinderen die meer woorden kennen een beter begrip van de tekst hebben
  • kinderen die meer woorden kennen beter in staat zijn om nieuwe woorden uit de tekst te leren

Overigens heeft woordenschat niet alleen invloed op begrijpend lezen. Ook bij het aanvankelijk lezen is woordenschat al cruciaal. Kijk maar eens naar de volgende oefening. Dit komt uit de methode Veilig Leren Lezen. Het is een oefening voor auditieve analyse (‘hakken’), een belangrijke vaardigheid bij het leren lezen. De vraag is hier: hoor je b of d?

 

Ok, dan nu in het Spaans. Hoor je v of b?

Bron: https://www.aulapt.org/2020/03/23/plantilla-ortografica-b-o-v/

Je merkt al: dat gaat niet als je de woorden niet kent! 

Dus: woordenschat is essentieel voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden, mondelinge taalvaardigheid en begrijpend lezen.
Met andere woorden: het is een voorwaarde om te kunnen
meedoen, meepraten en meedenken.

Referenties:

 

  1. https://didactiefonline.nl/artikel/sociale-klasse-erf-je ↩︎
  2. Vermeer, A. (2005). Ontwikkeling van mondelinge vaardigheden. In: F. Kuiken & A. Vermeer (red). Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs. Utrecht/Zutphen: Thieme-Meulenhof, pp. 25-55 ↩︎
  3. van der Wilt, F., van der Veen, C., van Kruistum, C., van Oers, B. (2018). Vaardig in taal, aardig sociaal? De relatie tussen pragmatische taalvaardigheid en sociale acceptatie in de kleuterklas. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 57 (9-10), 214- 225 ↩︎
  4. Winsler, A.; Kim, Y.K.; Richard, E.R. Socio-emotional skills, behavior problems, and Spanish competence predict the acquisition of English among English language learners in poverty. Dev. Psychol. 2014, 50, 2242–2254. ↩︎
  5. Benner, G.J.; Beaudoin, K.; Kinder, D.; Mooney, P. The relationship between the beginning reading skills and social adjustment of a general sample of elementary aged children. Educ. Treat. Child. 2005, 28, 250–264. ↩︎
  6. Goossens, N. and Vermeer, A. (2009) ‘Wat is een optimale tekstdekking? Woordkennis en Tekstbegrip in Groep’, Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen, 82, pp. 81–92. ↩︎
Winkelwagen